Follow
Share
Fernand Haerden Kunstcriticus 2019
REPOPULATING IN CLAY
De Griekse theaterliteratuur is gekenmerkt door de prominente aanwezigheid
van drie bepalende auteurs voor de wereldliteratuur, met name Aeschylos (
525- 456 v.C.) , Sophocles (496-406 v.C.) en Euripides (485-406 v.C.). Van deze
laatste zijn geboorte- en sterftejaar niet nauwkeurig gekend. Bij Aeschylos
bepalen de eigen wil en de hogere machten (de goden) die de wereld
beheersen, het menselijk lot. Dit fatum wordt door de helden bestreden. Ze
durven dat aan, omdat de goden toch alleen maar de zgn. ‘boosdoeners’
straffen. Bij Sophocles is het menselijk geluk kwetsbaar, omdat de goden hun
wil opdringen en de mensen daardoor in hun verzet vaak hun eigen ondergang
bewerkstelligen. Voor Euripides regeert niet de logos (de rede), maar de
hartstocht, met name de haat, liefde, vreugde, het leed. Zonder het keramisch
werk van Eddie Symkens (1964) te willen gelijkschakelen met de
tragediestukken van deze drie grootmeesters (wat alleen maar van hybris zou
getuigen en nefast voor betrokkene zou zijn), is het wel mogelijk het lot van de
keramische figuren een plaats te geven tussen de lotgevallen van de tragische
Griekse helden. Kortweg samengevat zou je de inhoudelijke/karakteriële
evolutie van de keramische figuren kunnen omschrijven als ingesloten in
zichzelf/ondergeschikt aan het lot, verhalend over zichzelf/zich meester
makend van het lot, expressief over zichzelf/meester zijnd over het lot. Dit
heeft vanzelfsprekend wat duiding nodig. Want waarom de referentie aan de
Grieken? In de eerste plaats omdat het gebruik van klei je als kunstenaar dicht
bij de oorsprong van de aarde brengt, omdat klei zélf aarde is. Klei die gekneed
wordt, confronteert je als maker met lichamelijkheid, tijdelijkheid,
vergankelijkheid, de kwetsbaarheid ook van de figuren die onder je handen
ontstaan. Bovendien geeft klei tijdens het kneden een scheppende kracht,
word je de scheppende hand van een god die lichamen kneedt en creëert.
Thuiskomen in een wereld waaruit de zingeving – geïnspireerd door de grote
verhalen van religie en metafysica – grotendeels verdwenen lijkt, is ook voor de
figuren van Eddie Symkens geen sinecure gebleken. Want het gaat om zichzelf
bevragende wezens, die wel niet – lijk Sartre beweerde – ‘in een zinloze
wereld geworpen zijn’, maar zich toch via persoonlijke vrijheid en
verantwoordelijkheid dienen te bevestigen in een niet zo vriendelijke wereld
om van hun bestaan een dynamisch proces te maken. Wat is, wat wordt hun
plek in deze wereld? Want hoewel je als kunstenaar een zekere tijdloosheid
beoogt, zijn ze toch aanwezig in onze tijd en worden ze zo ook beoordeeld.
Deze vragen, bedenkingen hebben zich voor kunstenaar Eddie Symkens niet
gelijktijdig gesteld, maar zijn ook deel van een proces in jaren geweest.
Wie het werk van deze kunstenaar in zijn evolutie heeft gevolgd, weet dat het
om zeer expressief werk gaat. Een expressiviteit die zich telkens op andere
wijzen heeft geuit/getoond/gemanifesteerd, maar die steeds vanuit het
keramische hoofd gedirigeerd is. Een hoofd waarvan de expressie vragend,
niet-begrijpend, soms overtuigd/overtuigend oogt, altijd naar boven/naar
buiten gericht is. Toch is de blik naar binnen gekeerd, is hun naar buiten kijken
onmogelijk gemaakt door plakken klei op de ogen gekleefd. Niet-wetend dus
wat de buitenwereld biedt. Hun wereld is de binnenwereld, waarin zich hun
‘verhaal’ afspeelt. Bovendien wordt – in een eerste fase – dit in-zichzelfgesloten-
zijn versterkt, doordat ze zonder armen in enge lange toga’s/jurken
opgesloten zitten. Hun innerlijke bewegingsloosheid wordt evenwel verzacht,
doordat de lichamen zich dansant lijken voort te bewegen, in ringen evenwel
verpakt. Dit dansen lijkt een beschaafd tollen te zullen worden, statig-gracieus.
Het is alsof je doorheen de ringvormige huid het vergeestelijkte lichaam kan
bevroeden/ontwaren/zien. Diafaan. Efemeer. De smalle mond – bijna gesloten
– verraadt een neuriënd zingen, want hoewel schijnbaar van de buitenwereld
afgesloten, lijken deze figuren niet echt door tormenten geplaagd te zijn.
In een tweede fase van de ontwikkeling wordt het lichaam a.h.w. geschubd,
bestaat de huid uit plakken klei, heeft dat lichaam zich een grotere vrijheid
veroverd. Je zou kunnen spreken van breedbenige figuren, of rechtopstaande,
rechtop gaande breed uitgedijde figuren. De expressie van zowel hoofd, lijven
en vooral handen is haast realistisch. Deze figuren lijken de wereld iets te
verkondigen, op een wat theatrale manier vragen te willen stellen, de ogen nog
steeds dichtgeplakt/dichtgekleefd, maar toch ietsje geopend, waardoor de
relatie/houding met de buitenwereld niet vanzelfsprekend wordt. In
tegenstelling met deze grotendeels afgedekte ogen, van de buitenwereld
afgeschermd, zijn de hoofden effectief naar boven gericht, als willen ze willens
nillens het contact met de buitenwereld niet moedwillig verbreken. Ze willen
m.a.w. – zoals eerder gesuggereerd – een verhaal vertellen, hun verhaal van
leed en smart. In deze fase openen ze zich daarom niet fysiek, maar wel vanuit
een innerlijk noodzaak heel nadrukkelijk voor de buitenwereld, een
buitenwereld waarvan ze door negatieve krachten belaagd worden of waarvan
ze hun hun lot op schouders moeten torsen. Lasten als doeken/kleren/tassen
dienen meegedragen te worden. Toch vertolken ze hun drang naar stabiele
houvast, dragen ze de wereld in hun handen, nemen ze deel aan een
wereldgebeuren buiten hen, een gebeuren dat ze zelfverzekerd tegemoet
gaan. Een buitenwereld die zich ook aan het duo of trio voor een gesprek
aanbiedt. De vrijere compositie zit hier niet alleen in het hoofd, maar in de
beweging van het hele lijf. Een beweging die op zich al een idee/een gevoel
uitdrukt, niet zelden versterkt door attributen allerhande. In aanvang wel eens
oneigenlijke toevoegingen. Het zijn keramische werken die effectief deel
uitmaken van wat we expressionisme noemen, handen en houdingen
betreffend. Met handen die aan Permeke refereren. Maar tegelijk stellen we
vast dat het al of niet ontbreken van handen een constante zal worden in dit
werk.
De meest actuele werken – hier tentoongesteld onder de titel ‘Repopulating in
clay’ – hebben een duidelijke metamorfose ondergaan. Ze lijken op het eerste
gezicht zich het meest van een natuurlijk-figuratief mensbeeld te hebben
verwijderd, maar vertonen in tegenstelling daarmee de meest uitgesproken
gevoelens: rebellie/argwaan/genegenheid/verwachting/verlangen/immuniteit.
De diepste/intense gevoelens duiken op uit een lichaam dat naar een oervorm
teruggaat/terugglijdt. Een lichaam waarvan de geest/de rede zich laat
overmeesteren door emoties die de 20ste-, 21ste-eeuwse mens onterfd lijken te
zijn. Het lichaam lijkt één compacte kliedering van massa te worden, in realiteit
van dichtbij een bijzonder verfijnde/vernuftige opbouw: kantwerk. De meest
rauwe menselijkheid van Francis Bacon, Oskar Kokoschka, David Bowie
(‘Lazarus’) is aanwezig. Een gepijnigde/getormenteerde lichamelijke
deformatie. Een intensiteit (vaak geopende mond) die het innerlijke én
uiterlijke niet door afwijkende ideeën doet scheiden, maar ze ondeelbaar
geheel doet blijven. Een intensiteit van gevoelens, die als lava verschroeien,
maar als stolling versterken, zodat er geen sprake is van verzwakking. Moet de
mens zich opnieuw uitvinden? Moet hij niet opnieuw op zoek naar zijn
oorspronkelijke oervorm om de essentie te herwinnen? Confrontaties met
zoveel onderhuidse krachten die de veroverde persoonlijke vrijheid van het
individu op velerlei wijzen aantasten, doen hem echter niet ondergaan in een
psychisch kluwen. Tormenten, dat wel! Maar tegelijk afweer. Geen afkeer of
afwijzing. Geen roemloos ten ondergaan. Wel het beeld van de mens met
vragen. De mens in nood. De vereenzaamde , wanhopige, gepijnigde mens als
metafoor voor een gepijnigd mensbeeld.
In het Griekse denken is er sprake van dichotomie: het dionysische dat leidt tot
chaos, voortkomend uit verandering en het apollinische, dat orde en maat
genereert, maar daarom eerder voor behoud opteert. Irrationaliteit versus
rationaliteit. Volgens Nietzsche bestaat de werkelijkheid uit ‘strijd, chaos,
ontstaan en vergaan’ en verwerpt hij de rationaliteit, die verandering, m.a.w.
het echte leven, afwijst. Eddie Symkens probeert greep te krijgen op de
werkelijkheid van zijn figuren. Niet alleen via hun lichamen, die aanleiding
geven tot de veronderstelling dat ze een dionysisch bestaan leiden, waarin
angst/kwelling/chaos lelijk huishouden. Figuren die niettegenstaande hun
brokkelige structuur uit steen gehouwen lijken. Een dynamisch leven leiden.
Geen wil tot macht vertonen, wel de wil tot zelfontplooiing, tot overleven in de
levende werkelijkheid waaruit ze zich niet terugtrekken. Zich sterk genoeg
voelen om vanuit hun eigen ‘zijn’ dingen te doen: in opstand te komen, te
rebelleren, argwaan te koesteren, maar tegelijk (positief) verwachtingsvol te
zijn. Vooral dat laatste – laten we dat een apollinische houding noemen – is
meer dan een toevallige aanvulling. Het wijst op afwezigheid van pessimisme.
Nietzsche spreekt van ‘pessimisme vanuit kracht’. Bij Eddie Symkens putten de
figuren hun levenskracht niet uit pessimisme, noch uit een redeloos optimisme,
maar uit een zelfverzekerde kracht in eigen kunnen, ondanks de
waarschuwende vraag van opnieuw Nietzsche: ‘Hoe kunnen we ons bestaan
draaglijk maken, als we eenmaal inzien wat het werkelijk inhoudt?’
Het antwoord hierop is ons door de figuren gegeven. Figuren die zo vol van
intensiteit zijn, dat het oog van de kijker er niet los van komt. De aandacht niet
afgeleid wordt. Zelfs vragen als: waar zijn de armen? de benen? de handen?
zijn overbodig of worden gewoonweg niet gesteld. Omdat ze er wellicht zijn
voor ons oog dat ze wel ‘ziet’. Eenkleurig, tweekleurig, de rijkdom van deze
sculpturen is zo gedurfd ook, dat de schoonheid ervan niet door kijken alleen
ervaren kan worden. Het is resultaat van onwaarschijnlijk lang kneden,
boetseren, met handen en vingers bewerken, met houten voorwerp
bekloppen, daardoor een ritmiek doen ontstaan die niet alleen het gevolg is
van een bewegende houding van het lichaam, maar ook van een zich herhalend
en contrasterend spel van lijnen, vlakken, uitspringende tentakels, die bij
aandachtig kijken als geagiteerde golven over de huid strijken. Een precisie als
technisch-kunnen onontbeerlijk. Een art brut- aanpak die raffinement wordt.
Het is alleszins duidelijk dat Eddie Symkens met zijn keramische sculpturen wel
degelijk ontsnapt aan het veralgemenende beeld van schoonheid. Superficiële
schoonheid dan. Gelukkig stapt hij met in dit werk in de sporen van bv. Johan
Tahon (Menen, 1965) of van Khalil Chishtee (Pakistan), zonder evenwel door
hen beïnvloed te zijn. Werkt de ene niet met gips, de andere met plastic
zakken? Wel is er de verwantschap met een uitspraak van vermelde Chishtee:
‘Kunst moet (voor de maker ervan) leiden tot zelfontdekking en een dieper
introspectief begrip’.
Kunnen we ‘Repopulating in clay’ ook als een statement zien van een
kunstenaar die zelf vragen stelt bij de wijze waarop deze wereld met individuen
omgaat? Met mensen die nood hebben aan erkenning en respect om wie en
wat ze zijn, want niet iedereen is even sociabel of succesvol voor een
gemeenschap voor wie socialbesitas haast een voorwaarde voor normaal
functioneren is geworden. Met mensen ook die omwille van hun afkeer voor
eenheidsdenken gemeden en/of genegeerd worden. Met mensen voor wie
dissensus geen onfatsoenlijk begrip is.
‘Repopulating in clay’ als pleidooi voor een menselijker wereld door niet alleen
een individuele ik-strijd aan te gaan in een beweging naar zelfhandhaving.
Geen alleen maar passieve beleving. Emmanuel Levinas (1906-1995), Litouws-
Frans filosoof, ternauwernood ontsnapt aan de gaskamer, denkt in zijn filosofie
niet vanuit het Ik, maar vanuit de Ander. Zo creëert hij vrije ruimte die door de
Ander ingevuld kan worden. We hoeven de ander niet als onze gelijke te zien,
want dan wordt de identificatie te groot en lost de Ander zich in ons op.
Wederzijds respect dus die tot verantwoordelijkheid leidt.
Het betreden van ‘Repopulating in clay’ brengt ons in een wereld van zoveel
anderen, waar de een de ander lijkt te vragen: ‘Hoe te leven?’ Een vraag die
ons daar ook gesteld wordt.
Fernand Haerden
2019